Zondagmiddag 26 mei j.l. kreeg de Poëzieklinkplek onverwachts bezoek van Ria Pelgrom, de weduwe van Herman Pelgrom. Herman die in 2015 voor de Kunstwandelroute een artikel in de catalogus schreef over over de natuurschoon op het landgoed; zie hier> Maar ook voor de Enghuizer dialogen prachtige waardevolle gedichten wat dat betreft heeft aangeleverd. Half mei kregen we het bericht dat hij was overleden, eerder in april al de berichten van Ria dat Herman niet bij de opening van de Kunstwandelroute zou kunnen komen omdat hij tweemaal door een herseninfarct was getroffen en dusdanig beschadigd was geraakt dat zowel wandelen als dichten niet meer aan de orde is. Droevig nieuws. We wensen vanaf deze plek de familie veel sterkte toe met het verwerken van dit onvoorstelbare verlies. We zullen hem herinneren en herdenken in zijn gedichten en bijdragen aan de Enghuizer dialogen. Zie hier zijn bijdragen: Enghuizer dialogen IX en VIII | Herman Pelgrom
IX het oude koetshuis onhoorbaar zijn je klachten: de zweep van de zon ontziet je niet de tanden van de vorst ik blijf maar staan en als de tijd lijk niet ik maar jij voorbij te gaan het laatste licht slaat toe zacht bolt het duister als een vrouwenrok de oude bomen kreunen in de nacht geen paarzucht van de merrie in de stal geen grieve van de ruin breekt door het hangslot van de nacht het is of jij een bodem hebt bereikt waar zelfs geen verlossing welkom is uit eeuwigdurend zwijgen nacht boven het landgoed het donker houdt vannacht geen stand aan de hemel gloeien al de sterren vredig vuurwerk voor somnambulen onder de maan wachten als vazallen de bomen in zwarte wollen mantels in zacht gezang teer weefsel van de wind brengen zij hun hulde hun schaduw is als neergeslagen rook onder het sterrenvuur de maan scherpt met zijn licht het gebogen lemmet van de gracht van de tuinkamer is het dak tot zilver ingeslapen VIII Ginkgo bilobablad Hoe ook in het najaar de kleurenstorm ons tweezijn wil verbergen door ons als één geheel te kleden in het allergeelste geel, we blijven toch een tragisch stel. Al troosten we elkaar dat anderen ons als één zien en spelen we voor hen het spel dat onze hechting vrij maakt, we zijn een paar van niet en wel. Al dansen we in het armageddon van de herfst dezelfde dodendans en wijst de wandelaar op ons als koningin van het bal, we blijven steeds gesleten en verenigd, deelbaar en priemgetal. Kappen de schim van Julia schuilt alleen nog in de veilig donkere taxus ze zweeft niet meer door het uitgedunde bos ’t is er te licht bij iedere plof werd weer een onderdak gekraakt wind waait nu overal de warme dekens van de varens zijn van het bed gerukt vergeefs bezoekt zij soms de oude sokkel waar eens haar lijkbus stond en anemonen zachtjes voor haar dansten zeilt dan verdrietig heen en lispelt in de leegte woorden als kappen en ontsnappen het avondt: de vlammen doven, een laatste oogopslag van het bos roeken vallen kakafonisch in de donkere kruinen ik wacht de nieuwe dag; zijn oog lacht in de morgen zijn kleed is groen en geel, zijn gouden ranken hangen los
0 Reacties
Laat een antwoord achter. |